PlantenSmulungle Aalst NewsTeeltmethoden

Een gezegend huwelijk of hoe de wilde druif vroeger de bomen in klom

Het was een zinnetje dat Bart Backaert tijdens één van onze excursies had laten vallen. Wist je dat vroeger de druiven in bomen groeide. Vooral Iep was populair. Waarom iep dacht hij luidop. Dat moest ik uitzoeken. Lang leven het internet. Hier komt het mooie liefdesverhaal van een huwelijk tussen de wilde druif en een boom.
Ondertussen staat deze Es te pronken in onze smuljungle. Hij roept luidop om in het huwelijk te treden met een druif. Als je je afvraagt waarover we het hebben? Lees dan rustig verder.

De etrusken

De Etrusken waren de eerste wijnbouwers in Italië, uitgaande van de wilde variëteiten. De wilde wijnstok is een inheemse plant in het Middellandse-Zeegebied. In de oudheid begonnen de mensen de vruchten ervan in de bossen te verzamelen.

De wilde wijnstok (Vitis vinifera sylvestris) is een inheemse soort in het Middellandse-Zeegebied en vooral in Italië voelt hij zich thuis. Zelfs vandaag de dag is het mogelijk om in onze bossen wilde wijnstokken te vinden (al moet men goed opletten om ze te onderscheiden van verwilderde wijnstokken, afkomstig van oude verlaten wijngaarden). De variëteiten die wij vandaag verbouwen, stammen af van de wilde wijnstok, door de eeuwen heen gewijzigd door selecties en kruisingen uitgevoerd door de mens.

Om terug te komen op de Etrusken: geleerden veronderstellen dat zij de wijnstok al sinds het Bronzen Tijdperk cultiveren, maar in ieder geval vanaf de twaalfde eeuw v. Chr.

Later, met de ontwikkeling van de beschaving, hadden zij, als grote zeevaarders en kooplieden, steeds intensievere contacten met de volkeren van het oostelijke Middellandse-Zeegebied (vooral met de Grieken), waar de cultuur en de wijnbouw technieken al verder ontwikkeld waren. Dit stelde hen in staat de productietechnieken te verfijnen en nieuwe werktuigen en nieuwe werkwijzen in te voeren. Ook werden nieuwe oosterse wijnstok variëteiten ingevoerd (waarvan het domesticatieproces in een veel verder verwijderd tijdperk in het Kaukasus-gebied was begonnen). Deze nieuwe wijnstokken werden ook geteeld en gekruist met plaatselijke variëteiten.

Dankzij deze invloeden groeide de primitieve Etruskische wijnbouw in de loop der eeuwen steeds verder uit en nam de wijnproduktie toe in kwantiteit en kwaliteit. Zo begon vanaf de 6e eeuw v. Chr. ook de overzeese handel (die we later zullen bespreken).

De Etrusken kweekten wijnstokken op dezelfde manier als zij deze planten in het wild zagen groeien in de bossen. De wijnstok is een klimheester, een soort liaan. In een bos, zijn natuurlijke omgeving in onze breedtegraden, heeft hij de neiging tegen een boom op te klimmen om het licht zo goed mogelijk te bereiken (het is een zeer heliofiele soort of anders gezegd ze hebben veel licht nodig). Het is echter geen parasiet: de liaan verzwakt de boom waaraan hij zich vastklampt niet.

Tegenwoordig is de naam van het Etruskische teeltsysteem “getrouwde wijnstok”, “vite maritata” in het Italiaans. De wijnstok is als het ware “getrouwd” met de boom. Deze definitie is niet Etruskisch, maar is later ontstaan, zoals we zullen zien. Het Etruskische woord was “àitason”.

De wijnbouw in Etrurië was niet gespecialiseerd: er was geen wijngaard, zoals wij die tegenwoordig begrijpen. In plaats daarvan waren de wijnstokken promiscue met andere gewassen (afgewisseld met graanvelden, olijfbomen, fruitbomen, enz.)

De “getrouwde wijnstok” is in de Italiaanse wijncultuur tot bijna in onze dagen blijven bestaan, in al die gebieden waar in de oudheid de Etruskische beschaving was aangekomen.

espansione etrusca
In grijs-groen: Etrurië op 750 v. Chr. (Historisch Etrurië) In grijs: veroverde gebieden op 750-500 v. Chr.

De Etrusken, uit het oorspronkelijke gebied van Toscane en hoog Lazio (genoemd “Historisch Etrurië”) verruimden vervolgens hun grenzen en breidden zich uit naar Campanië, in het zuiden, en Emilia Romagna in het noorden. In Campanië is er vandaag nog de grens tussen de Etruskische wijncultuur (meer naar het noorden) en de Griekse (het wijnbouw systeem “alberello” genoemd). In deze laatste werd de wijnstok geteeld als een lage stronk, zonder steun of met een “dode” steun (een paal). De rivier de Sele markeerde min of meer deze grens.

De Etrusken brachten hun geavanceerde wijncultuur in de veroverde landen en verspreidden deze ook onder de naburige volkeren, zoals de Cisalpijnse Galliërs (het Cisalpijnse Gallië komt overeen met een groot deel van het huidige Noord-Italië).

De Etrusken droegen een groot deel van hun cultuur over aan de ontluikende Romeinse beschaving, met inbegrip van de wijnbouw en de wijnproductie. Volgens de overlevering zou koning Numa (een van de zeven eerste koningen van Rome), Etruskiër van geboorte, de wijnbouw aan de Romeinen hebben geleerd.

Zoals blijkt uit De Agri Culture van Cato (IIe eeuw v. Chr.), werd in de Romeinse oudheid de wijnstok op Etruskische wijze geteeld, waarbij hij werd gehuwd met de olm of de vijgenboom. Het Etruskische àitason werd het Latijnse arbustum (vitatum), dat Cato soms ook vinea noemt, zoals Cicero doet.

Varro echter begon in De Re Rustica (39 v. C.) twee verschillende vormen van wijnbouw te onderscheiden. Waarschijnlijk ontstaat in zijn tijd op Romeins grondgebied een nieuwe vorm van wijnbouw, de reeds genoemde Griekse. Het woord arbustum blijft bestaan om de gehuwde wijnstok aan te duiden. Vinea wordt de term om dit nieuwe teeltsysteem aan te duiden. Beide behoren tot de algemene categorie van het vinetum.

Vergilius, in de Georgica (29 v. Chr.) beschrijft de wijnbouw in zijn land (Mantua) en vertelt dat de wijnstokken met de iep getrouwd waren.

Columella, in De Re Rustica (65 n.C.), het eerste echte agrarische traktaat uit de geschiedenis (het zal de basistekst blijven voor alle volgende eeuwen, tot minstens de 18e eeuw), beschrijft de verschillende systemen van de Romeinse wijnbouw. De toenemende prevalentie van de vinea ten nadele van de arbustum komt echter naar voren, omdat de eerste een meer gespecialiseerde wijnbouw garandeert.

Plinius de Oudere (Naturalis Historiae, 77 n.C.) vertelt ons over de wijnbouw in Campania in die tijd, met wijnstokken die aan de populieren waren vastgegroeid, zelfs zeer hoog, vooral in het gebied van Aversa. Hij onderscheidt het arbustum italicum, waar de wijnstokken aan één enkele boom groeien, van het arbustum gallicum (zo genoemd omdat het veel voorkwam in Cisalpijns Gallië), waar de scheuten van de wijnstokken van de ene boom naar de andere gaan en rijen vormen. Plinius was ook wijnproducent: hij verkocht grote hoeveelheden wijn in Rome en produceerde die in zijn boerderijen in Campanië, van getrouwde wijnstokken.

Het beeld dat zo evocatief is voor de wijnstok die de boom omarmt, bleef echter niet alleen beperkt tot agrarische contexten. Hij heeft ook de verbeelding aangestoken van kunstenaars en schrijvers, die er verschillende symbolische betekenissen aan gaven.

Vanaf de eerste eeuw na Christus verschijnt de poëtische metafoor van de wijnstok en de boom (vooral de iep) in de Latijnse literatuur als symbool van onverbrekelijke liefde. De wijnstok is “getrouwd” met de boom: zo ontstond de term vitis maritae (vite maritata, in het Italiaans) die wij vandaag nog gebruiken (“getrouwde wijnstok”).

Een wijnstok getrouwd met een enkele boom, of arbustum italicum (negentiende eeuwse tekening)
Rij gehuwde wijnstokken of arbustum gallicum (foto’s uit het begin van de twintigste eeuw in Emilia)

De getrouwde wijnstokken komen ook terug in minder relevante werken van het late keizerrijk, zoals het Opus Agricolturae van Palladius (4e eeuw n.Chr.) en de Geoponica van de Byzantijn Cassianus Bassus (6e eeuw n.Chr.), waarin ze worden aanbevolen op vochtige gronden. In de middeleeuwen vinden we ze terug in het werk van Crescenzi (uit Bologna), de enige relevante middeleeuwse landbouwtekst van de Europese middeleeuwen (1486).

In 1644 beschrijft de Bolognese landbouwkundige Vincenzo Tanara de twee belangrijkste systemen van getrouwde wijnstokken uit zijn tijd, die overeenkomen met de Romeinse systemen. Hij noemt ze “piantata” (het arbustum gallicum) en “alberata” (het arbustum italicum), termen die in het moderne Italiaans nog steeds worden gebruikt.

Gedurende alle volgende eeuwen beheersten deze twee systemen de wijnbouw in Midden- en Noord-Italië, afhankelijk van het gebied. De alberata waren percelen met wijnstokken die in afzonderlijke bomen klommen, willekeurig geplaatst in het veld of met een regelmatige rangschikking. Deze percelen, afkomstig uit centraal Etrurië, bleven traditioneel, vooral in Toscane (met de naam “testucchio”), maar ook in Lazio en Umbrië. De piantate werd in plaats daarvan gevormd door rijen in de grensgebieden van de akkers of langs de oevers van de sloten. Zij waren meer verbreid in het noord-centrale deel van Etrurië en in de gebieden van uitbreiding naar het zuiden. Vooral in de Povlakte en in Campanië bleven ze traditioneel.

Illustration from Tacuina sanitatis (XIV c.)
Deze prachtige madonna, met kindje Jezus, zit sereen bij een wijnstok die met een vijgenboom (rechts) is getrouwd. Het werk is van de Lombard Bernardino Luini (“Madonna met druiventros”, 1480-1485).
Dit tafereel van het oogsten, van getrouwde wijnstokken, is van de Toscaan Antonio Tempesta (“September”, 1599).

Deze landschappen fascineerden ook de buitenlandse reizigers van de achttiende eeuw die in Italië hun culturele reis maakten, die onmisbaar werd geacht voor de jeugdvorming van de geschoolde Europese klasse in die tijd. De landschappen met de getrouwde wijnranken komen op veel schilderijen uit die periode voor. Ze komen ook voor in reisdagboeken, zoals die van de Franse architect Jacques-Germain Soufflot in het midden van de achttiende eeuw, die Paestum bezocht (Suitte Des Plans, Coupes, Profils, Elévations géometrales et perspectives de trois Temples antiques, tels qu’ils existoient en mil sept cent cinquante, dans la Bourgade de Pesto… Ils ont été mésurés et dessinés par J. G. Soufflot, Architecte du Roy. &c. in 1750. Et mis au jour par les soins de G. M. Dumont, en 1764, Chez Dumont, Paris, 1764), of door Goethe met zijn beroemde “Reis naar Italië” (1813-1817).

Jakob Philipp Hackert, “Landvolk rustend onder de wijnranken op de heuvels boven de Solfatara, met zicht op Ischia, Procida en de baai van Pozzuoli”, 1793. We zien de hoge populieren met getrouwde wijnranken. Aubert de Linsolas schreef in zijn werk ” Souvenirs de l’Italie” (1835): “… de takken van de wijnstok verstrengeld met de grote bomen aan de rand van de rijweg, zij geven het idee van vele triomfbogen van groen, voorbereid voor de doortocht van een machtige koning.”
Markó Károly, “Landschap in Tivoli met oogsttafereel”, 1846. Rechts staat een man die met een ladder druiven plukt van een getrouwde wijnstok.

Gaius Valerius Catullus bijvoorbeeld identificeert de wijnstok en de iep als vrouw en man in het “Bruidslied van jongens en meisjes” (Carmina, gedicht 62, vertaling door E. T. Merrill):

“… Zoals de wijnstok die weduwe is en in het naakte veld groeit, zich nooit verheft, nooit een zachte druif laat rijpen, maar voorovergebogen onder het gewicht van zijn tere lichaam nu en dan zijn hoogste scheut met zijn wortel raakt; dit zal geen boer, geen os cultiveren: Maar als ditzelfde toeval zich met de echtelijke iep verbindt, zullen vele boeren, vele ossen het bebouwen: zo blijft de maagd, zolang zij onaangeroerd blijft, zo lang veroudert zij, ongecultiveerd; maar als zij op het juiste moment een passende vereniging verkrijgt, is zij dierbaarder voor haar echtgenoot en minder een last voor haar vader. “

In de Metamorfose van Ovidius (XIV, 623 en volgende) duikt deze metafoor op in de liefdesgeschiedenis van Vertumnus en Pomona. Vertumnus was een God van Etruskische oorsprong, ook gebleven in de Romeinse religie. Hij was de God van de transformaties (verto, in het Latijn, betekent in feite verandering): van de verandering van de seizoenen maar ook van de handel. De God werd verliefd op Pomona, een zeer oude Latijnse godin van de vruchtenteelt, die echter ongenaakbaar was. Hij trachtte haar te bereiken met verschillende vermommingen, en hij had succes toen hij de gedaante aannam van een oude vrouw. Daarna probeerde hij haar met verschillende argumenten, waaronder de metafoor van de wijnstok en de iep, over te halen zich over te geven aan de liefde:

“Aan de overkant stond een exemplaar van een iep, bedekt met glinsterende druiventrossen. Nadat hij deze en zijn begeleidende wijnstok had geprezen, zei hij (de “oude vrouw”): “Maar als die boom daar ongepaard zou staan, zonder zijn wijnstok, zou men hem om niet meer dan zijn bladeren zoeken, en ook de wijnstok, die met de iep verbonden is en erop rust, zou op de grond liggen, als hij er niet mee getrouwd was en er niet op leunde. Maar u bent niet bewogen door het voorbeeld van deze boom, en u schuwt het huwelijk, en wilt niet getrouwd worden. Ik wou dat je dat deed!”

(A. S. Kline’s versie)

Vertumnus and Pomona, Francesco Melzi, 1518-1528

Aan het einde van de toespraak, openbaarde Vertumnus zich. Pomona, getroffen door de gehoorde woorden en de schoonheid van de God, gaf zich over aan de liefde.

Dit verhaal had groot succes in de Renaissance en het zal een zeer frequent artistiek thema blijven tot in de achttiende eeuw.

Ook bij Ovidius (Amores, elegia XVI) vinden we dit thema terug:

Ulmus amat vitem,

vitis non deserit ulmus;

Separor a domina

cur ego saepe mea?

“De iep houdt van de wijnstok
De wijnstok laat de iep niet in de steek
Waarom ben ik zo vaak gescheiden van mijn geliefde?

Het thema van de met de boom gehuwde wijnstok bereikte echter zijn grootste verspreiding dankzij de Milanese jurist Giovanni Andrea Alciato of Alciati (1492-1550). Hij publiceerde een verzameling allegorieën en symbolen (weergegeven met houtsneden), waarbij hij hun morele waarde uitlegde met korte teksten in het Latijn. De titel was “Emblemata”, gepubliceerd in Augsburg in 1531. Het werd een buitengewoon succes in heel Europa, met vertalingen in het Italiaans, Frans, Spaans, Duits en Engels. Alciato creëerde een echt nieuw literair genre, dat ook in de volgende eeuwen veel succes had, het emblemataboek.

Alciato meldde de getrouwde wijnstok als het embleem van vriendschap en, in zijn zuiverste vorm, van liefde, met de Latijnse titel:

“Amicitia etiam post mortem durans”

Deze interpretatie werd beïnvloed door een epigram van de Griekse dichter Antipater van Thessalonika (1ste eeuw v.C.), waarin een verdorde plataan vertelt hoe de wijnstok, die erop klimt, hem groen houdt. Alciato, die uit Lombardije komt, corrigeert de fout van de Griek. De getrouwde wijnstok maakte deel uit van de agrarische landschappen van zijn geboorteland en daarom wist hij heel goed dat de iep de ideale echtgenoot is van de wijnstok, en niet de plataan.

Dankzij Alciato en het succes van het embleemboek kende het symbool van de met de boom gehuwde wijnstok een enorme verspreiding en dook het op in vele artistieke voorstellingen, in gedichten en literaire werken uit heel Europa. De gehuwde wijnstok van Etruskische, mediterrane oorsprong, werd zo een gedecontextualiseerd cultureel symbool.

Zo keerde de Vlaming Daniël Heinsius, in Emblemata amatoria (1620), in plaats van naar de Vriendschap, terug om haar te binden aan de Onvergankelijke Liefde, zoals in de klassieke tijd. Hij keerde ook terug om de plataan te gebruiken, zoals in het oorspronkelijke Griekse epigram. De getrouwde wijnstok is het embleem van een eeuwige liefde die de dood overstijgt, met de formulering

Ni mesme la mort“,

not even death.

Het werd ook het logo van de Elzevier, uitgevers van Leiden (Holland) vanaf 1580. De huidige uitgeverij Elsevier (heropgericht in de negentiende eeuw) is ‘s werelds grootste medische en wetenschappelijke uitgeverij. Hun symbool blijft het oorspronkelijke, een leven getrouwd met een boom, met de betekenis van het verbond tussen geleerdheid en literatuur.

Vanaf de negentiende eeuw werd de wijnbouw een wetenschap en bloeiden er vele landbouwverdragen, waarin de traditionele Italiaanse systemen uitvoerig werden beschreven. Voor dit deel verwijs ik naar de werken van twee eminente geleerden uit de negentiende en twintigste eeuw, Prof. Ottavio Ottavi en Prof. Domizio Cavazza.

De Italiaanse wijnbouw van die tijd, in het centrum-noorden, was gebaseerd gebleven op die van het oude Rome, met het arbustum italicum (alberata) en van het arbustum gallicum (piantata). Deze twee archetypen hadden echter aanleiding gegeven tot een myriade van verschillende systemen, die (dezelfde geleerden geven toe) moeilijk in alle mogelijke varianten op te sommen waren. Bovendien was er op dit punt veel verwarring in termen. De term “alberata” werd vaak gebruikt om het ene of het andere systeem aan te duiden.

Vooral de iep, esdoorn en populier werden nog gebruikt. Nu kunnen we ook begrijpen waarom.

Het ideaal, als levende leermeester, is een plant met een klein wortelgestel en gebladerte, want die mogen de ontwikkeling van de liaan niet hinderen. De perfecte boom is de esdoorn (Acer campestris), de favoriet voor wijnstokken sinds de oude Etrusken. Hij groeit langzaam, heeft weinig wortels die diep gaan en niet interfereren met die van de wijnstokken. Het snoeien kan zijn kleine loof gemakkelijk modelleren. Hij past zich ook goed aan arme en ondiepe bodems aan.

De iep (Ulmus campestris) blijft de meest gebruikte boom in het noorden. Hij heeft een sterke radicale uitbreiding maar is zeer langlevend, hij produceert uitstekend veevoeder (bladeren) en takken en hout. Hij past zich beter aan aan de vruchtbare en vochtige gronden van de Povlakte.

De populier (Populus nigra) werd gebruikt vanwege zijn snelle groei en omdat hij veevoeder en hout produceert. Hij is niet zo geschikt voor de wijnstok, omdat hij een uitgebreid wortelstelsel heeft en een te dicht bladerdek.

De moerbei (Morus alba) werd vooral in Veneto gebruikt, hoewel hij niet geschikt was. Hij concurreert te veel met de wijnstok. Hij is echter wel geschikt om twee bedrijven samen te voegen: de druiven en de zijderupsenteelt. De invoering van koperbehandelingen aan het einde van de negentiende eeuw (die het insect doodt) heeft deze coëxistentie echter zeer bemoeilijkt.

Daarnaast werden, in mindere mate, ook deze bomen gebruikt: de wilg, de manna-es, de es, de kornoelje, de linde, de haagbeuk, de eik, de kers, de olijfboom, de walnoot en de vijgenboom.

Het eenvoudigste systeem, het oude arbustum italicum, werd testucchio genoemd. Het was vooral in Toscane wijd verbreid, maar ook in de Marken en Latium, met een iets andere manier van planten en snoeien. Er werden vooral esdoorns gebruikt, die in Toscane oppi of loppi werden genoemd (acero, in het Italiaans). Onder de testucchi konden de wijnbouwers ook lage wijnstokken laten groeien, door ze op stokken te laten rusten en zo een volledige rij te vormen. In de streek van Caserta waren er soortgelijke oplossingen, maar dan met hoge wijnstokken.

In de Abruzzen werden de wijnranken ineengestrengeld tot een groot horizontaal vierkant, de zogenaamde capanne of capannoni.

In de streek van Aversa (bij Napels) bereikte de teelt van Asprinio-druiven op populieren een hoogte tot 20 meter. Let op, op de foto, de grootte van de man op de boom. In de tussenrij verbouwen de wijnboeren andere soorten zoals hennep, maïs, aardappelen en diverse granen.

Het “Chianti-systeem” was gebaseerd op de esdoorns, waarvan de takken horizontaal werden gesnoeid en aan die van de buren werden vastgemaakt, zodat een soort doorlopende leiboom ontstond waarop de wijnstok kon klimmen.

Het “slingersysteem” (of “tralciaia” of “pinzana”) was typisch voor de streken van Pisa (Toscane), Caserta, Napels en de Emilia. De slingers werden gevormd door zeer lange ineengestrengelde wijnranken. Soms moesten ze met stokken worden opgehouden of door een dwarsbalk van elkaar worden gescheiden.

festoon

In Emilia werd vooral de iep gebruikt, in Romagna de esdoorn, beide veel lager. In de streek van Ferrara stonden de wijnstokken zeer hoog op walnotenbomen. In deze streken stonden de rijen “getrouwde wijnstokken” vaak aan de rand van de akkers en langs de sloten.

Het “Istrische systeem” was gebaseerd op laag groeiende esdoorns of essen, als stronken, waaruit zich talrijke takken verspreidden, die werden samengevoegd om op een bepaalde hoogte een cirkel te vormen. De wijnranken reikten tot aan de cirkel, spreidden zich dan uit en sloten zich aan bij de naburige bomen. Dit systeem werd gebruikt voor plaatselijke variëteiten zoals Terrano, Isolana, Nera tenera en Crevatizza. Prof. Ottavi zegt dat dit systeem al aan het verdwijnen was in die tijd.

In de negentiende-twintigste eeuw ontstonden uit de meer traditionele mengvormen, met draden en palen samen met bomen, enkele nieuwe mengvormen in een poging om dit type wijnstokopvoersysteem te moderniseren. Een voorbeeld was het “stralen-systeem” of Bellussi (naar de naam van de uitvinders). Het was vooral in Veneto wijd verbreid. De ray-systemen kenden talrijke variaties.

De gemengde pergola’s bestonden uit bomen met houten stellages en ijzerdraden. Ze bevonden zich in het Tivoli-gebied, in Piemonte en in Emilia.

Hoe dan ook, in de twintigste eeuw is deze oude cultuur verdwenen.

Vanaf 1920 heeft een schimmel uit Azië de iepen gedecimeerd (de iepziekte, DED, “grafiosi” in het Italiaans).

In de jaren ’20 legde Prof. Cavazza uit dat de geleidelijke verdwijning van de “getrouwde wijnstokken” vooral te wijten was aan de veranderde technische en economische omstandigheden. Hij somt de nadelen van dit systeem ten opzichte van de “dode” leermeester (een stok) op: het duurt langer om een normale productie te bereiken, de bomen beschaduwen de wijnstok, de druiven rijpen later, er is meer behoefte aan meststoffen (zowel voor de wijnstokken als voor de bomen), meer moeite en kosten bij het snoeien en alle andere werkzaamheden (van de behandelingen tot de oogst).

Toch heeft hij zich lange tijd verzet tegen zelfs de onbetwistbare voordelen, die door Cavazza zelf worden opgesomd, zoals de grote levensduur van de wijngaard. Bovendien leveren de tuingaarden ook nuttige producten op voor de boerderij, zoals voeder voor de dieren en takkenbossen. De bomen beschermen de wijnstokken gedeeltelijk tegen vorst en hagel. Onder de bomen kunnen de wijnbouwers andere gewassen telen… Het is eenvoudig te begrijpen dat deze voordelen echter horen bij een veelzijdige landbouw, bij een oude plattelandswereld die niet meer kon bestaan.

In feite heeft de Italiaanse wijnbouw, vooral na de Tweede Wereldoorlog, een grondige gedaanteverandering ondergaan. De moderne productie vereiste een zeer gespecialiseerde wijnbouw. In deze nieuwe wereld was er geen plaats meer voor de “getrouwde wijnstok”, die al meer dan drieduizend jaar overleefde.

Als u een Etruskische wijngaard wilt zien, kunt u naar Guado al Melo komen: wij hebben die aangelegd met plaatselijke wilde wijnstokken. Als alternatief kunt u nog steeds een van de bovengenoemde systemen vinden in Aversa zone of in sommige kleine landgoederen van Toscane en Emilia Romagna.

Italië heeft zeker veel van zijn plattelandscultuur opgeofferd aan de moderniteit. Het belangrijkste is dat we de herinnering eraan niet verliezen, want die maakt deel uit van onze geschiedenis. Daarom staat er een “getrouwde wijnstok” op het etiket van onze wijn Atis (Bolgheri DOC Superiore).

Vertaald met deeple zie bron.

Meer dezelfde topics

Back to top button